Tijdens je rechtenopleiding lees je – als het goed is – veel jurisprudentie waaruit je de rechtsregels tot je moet nemen. De rechtsvragen die in een groot deel van die jurisprudentie centraal staan, komen naar mijn mening echter voort uit onduidelijke, onsamenhangende, oneerlijke of innerlijk tegenstrijdige wetgeving. De reactie die dat bij mij opriep was vaak: “Maar dat klopt toch niet, dat moet er anders staan”. De reactie van de docent was meestal: “Tsja, maar zo staat het er niet”.
De ambitie om mensen te helpen dreef mij naar de bron van veel juridische problemen. Niet als advocaat helpen om een bepaalde wenselijke interpretatie los te krijgen bij de rechter, maar als wetgever zorgen dat het er gewoon goed staat. Ik zie wetgeving dan ook niet als een statisch gegeven, maar als een instrument in beweging dat naar believen veranderd kan worden.
Op de Academie leer je het ambacht – zoals het door liefhebbers genoemd wordt – in gesprekken met docenten die vaak heel hoog staan aangeschreven binnen een bepaald vakgebied. Vooral de vaardigheidsvakken als presenteren, adviseren, argumenteren, schrijven en wetgevingstechniek zijn van hoogstaand niveau. Tegelijkertijd leer je het ambacht in de praktijk, de allerbeste leerschool. Daardoor krijgt de theorie die je leert direct vorm en beklijft ontzettend goed. De politieke en bestuurlijke context van het werk op een ministerie kun je sowieso niet uit de boeken leren trouwens.
Iemand die vraagt wat je doet, kan meestal niet zoveel met het antwoord dat je wetgevingsjurist bent. Aan de hand van een leuk dossier waarvan ik vind dat het zowel illustratief als interessant is, leg ik uit wat ik doe. De Wet normering topinkomens (Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector ) is zo’n voorbeeld wat het goed doet. Ik ben vanuit het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap betrokken bij het topinkomensdossier. De OCW-regeling waarmee de onderwijssalarissen nóg sterker zijn verlaagd, heb ik geschreven.
Als wetgevingsjurist probeer je ook nieuwe regels te voorkomen. Je wordt echt de deskundige op een bepaald wetgevingsterrein en weet dus heel goed wat wel en wat niet goed zou zijn. Door stevig te argumenteren lukt het soms ook om de minister of de medewetgever (de Staten-Generaal) van bepaalde ideeën af te helpen.
Ook ben ik coauteur van de wetsvoorstellen voor het sociaal leenstelsel. Althans, wat de wettekst en de artikelsgewijze toelichting betreft, de algemene toelichting is het werk van de beleidscollega’s. Een senior collega en ik hebben vele dagen samen zitten werken en gediscussieerd over allerlei formuleringen.
Het valt me steeds weer op dat je met een goed analytisch vermogen en de nodige creativiteit vrijwel elke lastige knoop de baas kunt. Het is echt een fantastisch creatief vak dat ik zonder de Academie nooit zou hebben beoefend.